Amersfoortse Courant, 14-07-2000
Romeinen gek op paling uit Leidsche Rijn
Door Hans-Paul Andriessen
VLEUTEN-DE MEERN -
De Vleutense archeoloog Erik Graafstal wist al langer dat de Romeinen in het Leidsche Rijngebied wel van een maaltje vis hielden,
want in de resten van het keukenafval trof hij geregeld graten aan. De vondst van twee palingfuiken bewijst dat de Romeinen ook
zelf goede vissers waren, die wisten hoe ze van wilgentenen een fuik konden vlechten.
"De Romeinen beheersten deze techniek bijzonder goed", vertelt Graafstal. "De gevonden fuiken lijken sterk op het type fuik,
de aalkubbe, dat tot voor ongeveer honderd jaar geleden in de Zuiderzeevisserij werd gebruikt."
De fuiken zijn tachtig centimeter lang en vijftig breed. Aan de ene kant is een opening, de vangmond,
die breed genoeg is voor de paling, aan de andere kant is een gat, waar het aas in moest.
De fuiken kwamen aan het licht bij opgravingen in de toekomstige Leidsche Rijnwijk Vleuterweide,
ten westen van De Meern. Ze lagen op de oever van een rivier, op enkele meters afstand van een bouwwerkje,
dat vermoedelijk een Romeinse wachttoren was. Het lijkt erop dat de soldaten die in de toren gelegerd waren,
wel van een maaltje paling hielden. "Ik ga ervan uit de fuiken van de Romeinen waren, want je mocht hier niet zomaar vissen.
De rechten waren beschermd", zegt archeoloog Graafstal.
De fuiken en de wachttoren zijn overigens niet de eerste opzienbarende vondsten in het Leidsche Rijngebied.
Eerder werden onder meer een Romeins schip, een weg en een loskade gevonden.
Het was al langer bekend dat in De Meern een belangrijk Romeins legerkamp, een castellum, had gelegen.
Het mooie aan de vondsten in het Leidsche Rijngebied is dat zij door de vette rivierklei doorgaans prima bewaard zijn.
Hout, leer, touw, maar ook gevochten wilgentenen zijn na al die eeuwen nog in prima conditie.
Echter, zodra de resten boven water komen, drogen ze meteen uit en verpulveren.
Willen de archeologen de visfuiken bewaren dan is het zaak ze met de natte klei eromheen op te graven en ze naar een
laboratorium te brengen, waar ze behandeld kunnen worden. Onlangs werden de fuiken gelicht.
De vondst is gedaan in een grote kuil in een weiland achter een boerderij aan de Zandweg.
Aan de rand van de kuil staat een grote graafmachine.
Archeoloog Erik Graafstal en een stuk of zes medewerkers van het Archeologisch Dienstencentrum zijn aan het overleggen
over de aanpak van het karwei. Het wachten is op de komst van twee speciaal gemaakte stalen kisten,
waarin de fuiken vervoerd worden naar het laboratorium in Delft, waar ze de vriesdroger ingaan.
Dit apparaat haalt het water en de klei van de fuiken zonder dat deze verpulveren.
De fuiken zelf liggen nog geheel in de natte klei. Stalen pennen geven de omtrek aan. "Het gaat om precisiewerk.
We willen de fuiken niet beschadigen en ze mogen beslist niet uit elkaar vallen", legt Graafstal uit.
"De kisten passen precies om de fuiken heen. We konden ze niet groter maken omdat ze anders niet in de vriesdroger passen."
Na een tijdje wachten komt de bestelauto met de kisten het weiland opgereden.
"We zaten vast op Oudenrijn", verontschuldigt de chauffeur zich. Inmiddels is het behoorlijk aan het regenen.
"Beter dit hondenweer dan een warme dag", zegt Graafstal. "Anders hadden we de fuiken met een slang nat moeten houden."
Dan zet een van de medewerkers de eerste stalen kist, zonder bodem, op een fuik.
Vervolgens begint het werk van de machinist van de graafmachine. Met vaste hand duwt hij de kist loodrecht de klei in,
zodat de fuik precies omsloten wordt. Daarna wordt aan een zijkant de klei weggegraven en duwt de graafmachine
een stalen bodem onder de kist. Iedereen haalt opgelucht adem als de kist met inhoud even later veilig op een
pallet ligt in de bestelauto. "Ik ben benieuwd of er nog een maaltje paling in zit", zegt Graafstal.
Terug naar de kranten.