Het SchervenArchief
(verklarende woordenlijst)
Algemene begrippen:
- Aardewerk: Verzamelnaam voor voorwerpen die gemaakt zijn van gebakken klei. Het eindproduct is zo hard als steen, wat komt door de temperatuur (minimaal 600 graden Celsius) waarop het is gebakken. Voor het eerst werd aardewerk rond 7500 v. Chr. gemaakt. De toepassing was afhankelijk van de vuurbestendigheid en waterdichtheid van het aardewerk, en dat is zeer lange tijd zo gebleven.
- Engobe: Deklaag op aardewerk. Deze laag werd verkregen door een kleipapje te mengen met metaaloxyden. Romeins geverfd aardewerk heeft altijd een engobelaag. In latere tijden werden de verschillende soorten steengoed ook met een engobelaag bedekt.
- Glazuur: Een glasachtige laag van silicaten (fijngemalen kiezelgesteente). Er bestaat loodglazuur, tinglazuur en zoutglazuur. Lood- en tinglazuur werden op het voorwerp aangebracht, terwijl zoutglazuur ontstond als men tijdens het bakken (voornamelijk van hard steengoed) van bovenaf zout in de oven strooide. Allereerst werd glazuur gebruikt als versiering, maar al snel ontdekte men dat glazuur het aardewerk beter bestand maakte tegen water.
- Keramiek: De verzamelnaam voor alle voorwerpen die van klei gemaakt zijn, en na droging aan een hoge temperatuur zijn blootgesteld.
- Magering: Stoffen (materialen) die door de pottenbakker aan de klei werden toegevoegd. De kwaliteit van klei verschilde nogal, waardoor er tijdens het drogen krimpscheuren konden ontstaan. Om deze problemen tegen te gaan, werden er, als het nodig was, dus stoffen aan de klei toegevoegd. Meestal ging het dan om zand, grind, plantenresten of gemalen aardewerk.
- Oxyderende bakking: Bakproces van kleiproducten, waarbij er mogelijkheid is tot vrije opname van zuurstof tijdens het bakken in de oven. Dit bakproces zorgt voor rood, geel of witte kleur van het afgebakken product.
- Pijpaarde: Witte, fijne kleisoort zonder kalkresten of ijzeroxyde, waardoor er bij verhitting een witte kleur ontstaat. Er zijn romeinse godenbeeldjes (votiefbeeldjes) bekend van pijpaarde. Vanaf de 16e eeuw werd pijpaarde gebruikt voor het maken van pijpen.
- Reducerende bakking: Bakproces van kleiproducten dat zorgt voor een grijze of zwarte kleur. Dit komt doordat de luchttoevoer in de oven wordt afgesloten. Daardoor wordt de (noodzakelijke) zuurstof onttrokken aan de klei, waardoor de specifieke kleur ontstaat.
- Scherf: Hiermee wordt een deel van het keramisch geheel bedoeld. Door de scherf bij de breuklijn te bekijken, kan men veel te weten komen over de aard en de opbouw van het aardewerk.
- Sinteren: Het aaneenkleven van aardewerk, hetgeen gebeurt als er gebakken wordt op hoge temperatuur. De klei (en indien aanwezig ook de magering) smelten, vooral aan de oppervlakte van het product. Dit vrijwel ondoordringbare deklaagje wordt ook wel 'sintelengobe' genoemd.
Omschrijving van verschillende typen aardewerk die in de Lage Landen (Nederland en België) te vinden zijn:
- Andenne aardewerk: Dit is Middeleeuws draaischijfaardewerk uit het Midden-Maasgebied (tussen Namen en Luik). Het bekendste centrum voor de productie was Andenne. Te dateren: ongeveer 1075-1275. De kleur van het baksel loopt van fijn geelwit tot roze (aan het eind van de productieperiode). Het belangrijkste kenmerk van dit aardewerk is de fijne magering, waardoor een vrij glad oppervlak ontstond. Een ander kenmerk is het eerste gebruik van geel, groen of bruin loodglazuur op de schouder en de hals van sommige producten. Soms werden er versieringen met een radstempel (ook wel rolstempel genoemd) aangebracht. Het was duidelijk luxe aardewerk. Andenne aardewerk komt in heel Nederland en België voor.
- Badorf aardewerk: vroegmiddeleeuws (Karolingisch) draaischijfaardewerk, afkomstig uit het Vorgebirge, Duitsland, en dan met name uit de omgeving van Brühl. Te dateren: ongeveer 750-900. De kleur varieert van geelwit tot beige. De potten en kommen waren meestal relatief zacht en eivormig. Kenmerkend is het krijtachtige oppervlak. Radstempel-ornamenten zijn meestal in de vorm van "blokbanden". Soms werd het aardewerk met verf versierd. Het heet dan Hunneschans aardewerk, en dateert in dat geval uit de tweede helft van de 9e eeuw.
- Belgische waar: Dit aardewerk is geïnspireerd op de Romeinse Terra sigillata (zie aldaar), maar ook op inheemse vormen. Belgische waar is dus Noord-Gallisch aardewerk uit de Romeinse tijd, en hiertoe behoren vooral Terra nigra (zie aldaar) en Terra rubra (zie aldaar). In latere perioden werden alleen nog maar zwarte en grijze potten vervaardigd, die worden getypeerd als Terra nigra-achtig (zie aldaar).
- Besmeten aardewerk: Dit is een term om een manier van produceren aan te duiden. Voor het bakken van de klei werden er klodders natte, dunne klei(pap) op aangebracht. Deze 'techniek' is met name terug te vinden bij aardewerk uit de IJzertijd.
- Blauwgrijs aardewerk: Middeleeuws handgevormd aardewerk. De producten werden reducerend gebakken. Het aardewerk is tamelijk hard en in kleur varieert het van grijswit tot blauwgrijs. Voor de magering is grof zand gebruikt. Te dateren: ongeveer 1100-1350. We kennen dit aardewerk (onder andere ) ook onder de naam Paffrath, (zie ook aldaar).
- Dakpan: Een tegel, van klei gebakken, die bijna altijd werd/wordt gebruikt om het dak mee te bedekken. In ons gebied (Nederland en België) werden de dakpannen door de Romeinen geïntroduceerd. In dat geval noemen we het Tegula. De ronde dakpannen uit de Romeinse tijd, de Imbrices, bedekten de randen van twee naast elkaar gelegen tegulae. Met het eind van de Romeinse tijd, in ons gebied, verdween ook de kennis van dakpanfabricage. Het duurde tot in de 12e eeuw voordat er weer gebouwen werden bedekt met dakpannen.
- Delfts aardewerk: zie bij faience.
- Draaischijfaardewerk: Dit is aardewerk dat niet is opgebouwd uit rollen, ringen of stroken (alles met de hand vervaardigd), maar door de pottenbakker is vormgegeven op het pottenbakkerswiel (de draaischijf). Draaischijfaardewerk komt in Nederland voor sinds de Romeinse tijd.
- Eierbecher: Dit aardewerk is te dateren in de Vroege en Midden-IJzertijd (800-200 v. Chr.). Het aardewerk lijkt op eierdoppen. Het zijn hoge voetschaaltjes, die een hoogte tot acht centimeter kunnen hebben. De eierbecher hebben een holle of een massieve voet. Waar de voet overgaat in de beker (het schaaltje), is de omvang van de voet het geringst. In Nederlandse urnenvelden komen deze eierbecher geregeld voor.
- Elmpter aardewerk: Middeleeuws aardewerk, met de hand gevormd. Het komt uit de omgeving van Elmpt (ten oosten van Roermond). Het zijn voornamelijk hardgebakken, grote (voorraad)vaten. Te dateren: ongeveer 1175-1350. De versieringen bestaan uit lijntjes of uit duimindrukken. Net als Paffrath aardewerk, behoort Elmpter aardewerk tot het blauwgrijze aardewerk (zie aldaar).
- Faience: Dit is de verzamelnaam voor fijn tafelaardewerk van witbakkende kei. Aan de boven- en onderkant is het aardewerk voorzien van wit tinglazuur, waar een blauwe schildering op aangebracht werd. Te dateren: vanaf het tweede kwart van de 17e eeuw. Het was oorspronkelijk een imitatie van het Chinese porselein uit de 16e eeuw. Faience wordt Delfts Blauw genoemd, terwijl het ook geproduceerd werd in Amsterdam, Haarlem en Leiden.
- Fries aardewerk: Hier worden twee soorten aardewerk mee aangeduid. Allereerst het handgevormde, inheemse aardewerk uit de Romeinse tijd. Het is vaak grof gemaakt, zacht gebakken, bruinachtig aardewerk. Het aardewerk werd gemagerd met steengruis, schelpengruis of plantenresten. Kenmerkend voor dit soort Fries aardewerk waren de kommen op een hoge, smalle voet en/of met 'uitgetrokken oren.' Ten tweede wordt er met Fries aardewerk het in Friesland vervaardigde Majolica (zie aldaar) met een polychrome (meerkleurige) versiering bedoeld. Er worden in majolica ook tegels en schotels gemaakt. De oudste fabrieken stonden/staan in Harlingen en (de bekendste) in Makkum.
- Gebronsd aardewerk: Romeins importaardewerk. Het werd met mica of goudglimmer bestrooid, om het te laten lijken op bronzen of metalen vaatwerk. Te dateren: vanaf het begin van de 1e eeuw n. Chr. tot aan het einde van de 2e eeuw n. Chr. Het goudglimmer is meestal verdwenen, maar aan de lichtbruine kleur is het aardewerk vaak nog te herkennen. Het is een dun, zacht en bros baksel. In onze omstreken werd het vervaardigd in Cuijk (Noord-Brabant) en in Keulen.
- Geëffend aardewerk: zie bij gepolijst aardewerk.
- Geglazuurd aardewerk: Aardewerk waar glazuur op werd/wordt aangebracht. Het oudste glazuurkeramiek komt uit het Midden-Oosten en werd in de 1e eeuw n. Chr. in Europa (Hongarije) geïntroduceerd. In de Romeinse tijd komt er dus al geglazuurd aardewerk voor, zij het dat het redelijk zeldzaam is. In de Late- Middeleeuwen wordt de toepassing van glazuur algemeen.
- Gepolijst aardewerk: Aardewerk waarvan het oppervlak voor het bakken glad gemaakt werd. Dit gebeurde met een steentje of met een houten of benen spatel.
- Geverfd aardewerk: Dit werd, vooral vroeger, ook wel gevernist aardewerk genoemd. Het is Romeins aardewerk, en werd na het drogen (en voor het bakken) in verfpap ondergedompeld. Verfpap bestond uit een dun mengsel van water, klei en kleurstof. Deze verflaag voorkwam het doordringen van vocht in de wand van de pot. Soms is het aardewerk bestrooid met zand (ter decoratie).
- Gladwandig aardewerk: Ten eerste wordt hiermee Romeins draaischijfaardewerk, met een glad oppervlak, bedoeld. Het is fijn wit of geelachtig aardewerk, dat niet is geverfd. Voor veel producten toegepast. Ten tweede wordt er vroegmiddeleeuws draaischijfaardewerk mee bedoeld. Het komt dan uit het Duitse Rijnland en de Eifel. Te dateren: ongeveer 450-700. Het is fijn gemagerd en heeft een gladgepolijst oppervlak. Vaak versierd met lijnmotieven of met radstempel-ornamenten.
- Grijs aardewerk: Laat- en Postmiddeleeuws draaischijfaardewerk. Te dateren: vooral tussen de 13e en 15e eeuw. Het is reducerend gebakken, ongeglazuurd aardewerk, dat met name in de keuken werd gebruikt. Grijs aardewerk werd in bijna alle 'grote' steden geproduceerd.
- Handgevormd aardewerk: Dit aardewerk is opgebouwd uit ringen of stroken klei. Soms werd de klei in een bepaalde vorm gedrukt, of, als het kleine voorwerpen waren, uit één stuk klei geboetseerd. Handgevormd aardewerk was in de regel voor eigen gebruik, of voor regionale verhandeling bestemd.
- Harpstedtachtig aardewerk: Dit aardewerk komt uit de Vroege- en Midden IJzertijd. Te dateren: ongeveer 750-250 v. Chr. Harpstedt is een plaats in Nedersaksen, Duitsland. Meestal is dit aardewerk helemaal besmeten. Omdat in Harpstedt voor het eerste besmeten aardewerk tegenkwam, is dergelijk besmeten aardewerk 'Harpstedtachtig' gaan heten. Het is gemagerd met steengruis, grind of vermalen aardewerk. De versieringen zijn vaak vingertopafdrukken.
- Hessens-Schortens aardewerk: vroegmiddeleeuws, handgevormd aardewerk. Afkomstig uit Noord-Duitsland en Nederland. De magering bestaat uit grof zand of steengruis. Hierdoor is het oppervlak van dit aardewerk meestal ruw. De baksels zijn zacht tot matig hard. In Hessens-Schortens aardewerk werden, onder andere, Kogelpotten (met een oker- tot zwartachtige kleur) gemaakt.
- Hessisch aardewerk: zie bij Werra aardewerk.
- Hoogkarspel aardewerk: Afkomstig uit West-Friesland. Te dateren: in de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd. Met steen- of aardewerkgruis werd er gemagerd. Er zijn ook fraaie gepolijste potten bekend van Hoogkarspel aardewerk.
- Hunneschans aardewerk: zie bij Badorf aardewerk.
- Inheems-Romeins aardewerk: Door de inheemse bevolking (de Lage Landen), met de hand gevormd aardewerk. Het lijkt sterk op aardewerk uit de Late IJzertijd, maar het is vaak harder gebakken. De magering bestaat uit organische materialen, scherfgruis en soms uit grind. De kern van aardewerk dat met plantenresten is gemagerd, is vaak zeer donker tot zwart.
- Majolica: Aardewerk van een bros en matig hard baksel. Na de eerste maal bakken (in dit stadium heet het product biscuit) werd/wordt het voorzien van tinglazuur en vervolgens versierd met afbeeldingen. Daarna werd/wordt het voor de tweede keer gebakken. De techniek stamt uit de 9e eeuw, en in ontstaan in Islamitische gebieden. Via Spanje is het doorgedrongen tot de rest van Europa. De naam van dit aardewerk is dan ook afgeleid van de naam van het Spaanse eiland Mallorca. Pas vanaf de 15e eeuw begint men met het vervaardigen in ons gebied. De grote 'doorbraak' van dit aardewerk ligt, ongeveer, in de 16e eeuw. Het bekendst is misschien wel het Makkumer aardewerk.
- Marne aardewerk: Dit is dunwandig, vaak gepolijst aardewerk uit de Midden IJzertijd en heeft kenmerkende hoekige profielen. Het komt geregeld voor in Zuid-Nederland.
- Nederrijns aardewerk: Draaischijfaardewerk dat veel vervaardigd werd in het Nederrijns-Limburgse grensgebied. Te dateren: ongeveer 1675-1800. Het zijn voornamelijk borden met een oranjerode kleur. De achterzijde is niet geglazuurd, de bovenzijde daarentegen wel, en dan ook druk versierd met verschillende en sterk uiteenlopende motieven en patronen.
- Paffrath aardewerk: Handgevormd, Middeleeuws aardewerk, afkomstig uit het Duitse Rijnland. Het gaat hier om een gebied ten noordoosten van Keulen, Paffrath, nabij Bergisch Gladbach. Te dateren: ongeveer 1100-1250. De productie bestond voornamelijk uit kogelpotjes. Kenmerkend is de witte, bladerdeegachtige structuur op de breuk. Verder is de korrelige, metaalachtige glans aan het oppervlak een belangrijk kenmerk. De kleur varieert van grijs naar blauwig tot zwart. Deze Paffrath kogelpotjes zijn niet versierd. Ze zijn verder ook te herkennen aan de typerende driehoekige, naar buiten afgeschuinde randen.
- Pingsdorf aardewerk: Draaischijfaardewerk uit de Middeleeuwen. Dit aardewerk werd in veel centra in noordWest-Europa geproduceerd, ondermeer in Pingsdorf (bij Brühl) maar ook in Zuid-Nederland (Brunssum, Schinveld). Te dateren: ongeveer 900-1200. Kenmerkend is de hardheid van het baksel en de kleur, die varieert van geelwit tot grijs tot paars. De producten werden versierd met (rode) strepen, komma's, stippen of andere (veelal eenvoudige) motieven, allen gemaakt met ijzeroxydeverf, hetgeen een zeer herkenbaar kenmerk is van Pingsdorf.
- Proto-Steengoed: Draaischijfaardewerk uit de Middeleeuwen. Het werd geproduceerd in verschillende, belangrijke centra, onder andere in: Siegburg, Langerwehe, Brunssum en Schinveld. Te dateren: ongeveer 1225-1300. Na deze periode gaat de productie over op 'echt' Steengoed (zie aldaar). Proto-Steengoed is (vooral) aardewerk dat hard gebakken werd. De temperatuur lag boven de 1000oC, waardoor de klei 'sintert' tot een harde massa. Hierdoor liet het aardewerk geen vocht door en daarom werden er voornamelijk kannen en drinkbekers van gemaakt. De kleur was donker. De magering gebeurde met grof zand, zodat het oppervlak ruw aanvoelde. Het oppervlak werd ook met ijzerengobe bedekt. Soms komen er ook radstempelversieringen voor.
- Rood aardewerk: Hiermee wordt draaischijfaardewerk bedoeld dat door de zuurstofrijke bakking (oxyderende bakking) de karakteristieke roodbruine kleur kreeg. Te dateren: ongeveer vanaf de 13e eeuw tot de 19e eeuw. Het aardewerk komt ongeglazuurd, gedeeltelijk geglazuurd en geheel geglazuurd voor. Het is typisch keukenaardewerk (vergieten, potten, pannen en dergelijke).
- Ruwwandig aardewerk: Ten eerste wordt hier Romeins aardewerk mee bedoeld dat, door magering met zand, ruw aanvoelt. Ruwwandig aardewerk kwam voornamelijk bij kookpotten voor. Ten tweede wordt er vroegmiddeleeuws draaischijfaardewerk mee bedoeld, afkomstig uit het Duitse Rijnland en de Eifel (Mayen en omgeving). Te dateren: ongeveer 450-750. Meestal onversierd.
- Siegburg: Tussen de 14e en de 17e eeuw was Siegburg (een plaats in Noordrijn-Westfalen, ten zuidoosten van Keulen) een belangrijk centrum voor de productie van steengoed. In de vroegste productieperiode werd er grijswit, ongeglazuurd steengoed gemaakt, vervolgens werd het oranje gevlamd of geglazuurd met zout. Bekende producten zijn Jacobakannen en Baardmankruiken.
- Steengoed: Laat- en Postmiddeleeuws draaischijfaardewerk. Te dateren: ongeveer vanaf 1300. Steengoed is de verzamelnaam voor verschillende soorten hardgebakken aardewerk. Vooral eet- en drinkgerei. De magering is niet zichtbaar. In de beginperiode wordt er gewerkt (aan het oppervlak) met een ijzerengobe, maar in de latere periode (vanaf de 15e eeuw) wordt er alleen nog maar gewerkt met zoutglazuur. In mallen werd versiering gemaakt, die (vaak overvloedig) op het aardewerk werd aangebracht. In de 17e en 18e eeuw komt er naast bruin en grijs ook kobaltblauw en mangaankleuirig steengoed voor. Naast Siegburg werd er onder andere ook steengoed geproduceerd in Raeren (België), Westerwald en Langerwehe.
- Streepbandaardewerk: Dit is aardewerk uit de Late IJzertijd en de vroegromeinse tijd. Het komt voornamelijk voor ten noorden van de Romeinse rijksgrens, tussen Den Haag en de monding van de Elbe. De kleur loopt van geelgrauw tot oranjerood.
- Tegula: Romeinse dakpan. Zie bij dakpan.
- Terra arretina: Ook wel Arretijnse sigillata genoemd. Dit aardewerk is getooid met reliëfversieringen. Te dateren: vanaf ongeveer 40 v. Chr. tot ver in de 1e eeuw n. Chr. In het begin werd dit aardewerk met een zwarte laag bedekt, later werd dat een rode laag; zie daarvoor ook bij Terra Sigillata. Met dit aardewerk probeerden de pottenbakkers het zilveren vaatwerk te imiteren. Het werd tot ver buiten Italië verhandeld.
- Terracotta: Letterlijk vertaald: Gebakken (cotta) aarde (terra). Voornamelijk gebruikt voor tegels, beeldjes (votiefbeeldjes), weefgewichten en dergelijke. Dit aardewerk was minder geschikt voor keukengebruik.
- Terra nigra: Romeins draaischijfaardewerk. Letterlijk vertaald: Zwarte (nigra) aarde (terra). Het hoort bij de groep van Belgische waar (zie aldaar). Het werd gereduceerd gebakken, waardoor er een grijze of zwartglanzende kleur ontstond. De productie liep tot, ongeveer, 100 n. Chr.
- Terra nigra-achtig aardewerk: Dit werd geproduceerd vanaf, ongeveer, de tweede helft van de 1e eeuw n. Chr. Het behoort tot de groep van Belgische waar, maar is veel grover uitgevoerd dan het 'echte' terra nigra. Dit terra nigra-achtige aardewerk heeft meestal een doffe blauwgrijze kleur.
- Terra rubra: Gewoon Romeins aardewerk, dat op de draaischijf werd gemaakt. Ook weer tot de Belgische waar behorend. Het product werd oxyderend gebakken, waardoor er het aardewerk een roodbruine kleur kreeg. Na de Batavenopstand (69/70 n. Chr.) komt Terra rubra niet meer voor.
- Terra sigillata: Letterlijk vertaald: Gestempelde (sigillata) aarde (terra). De naam Terra sigillata (door archeologen vaak afgekort tot 'TS') is later bedacht en kwam bij de Romeinen zelf niet voor. Hoe ze hun luxe aardewerk dan wel noemden, is niet bekend. TS is een hard en homogeen baksel, kenmerkend rood (in latere perioden ook wel oranje) van kleur, en met een glanzende deklaag. De klei die voor TS werd gebruikt was fijn, ijzerhoudend en werd oxyderend gebakken, waardoor die typische rode kleur tot stand kon komen. Eventuele versieringen (die overigens niet echt vaak voorkomen) zijn in reliëf op de producten aangebracht. Aan de binnenkant van de producten komen op de bodem vaak pottenbakkersstempels voor. Er is in veel delen van het rijk TS geproduceerd. De belangrijkste centra lagen echter in het huidige Italië en (Zuid-)Frankrijk. Omdat het luxe, en dus relatief kostbaar aardewerk was, werden de producten door de eigenaren vaak voorzien van hun naam. Deze werd geregeld in de bodem, aan de buitenzijde, van het porduct gekrast (graffito).Te dateren: ongeveer vanaf 30 v. Chr. tot ver in de 5e eeuw. Later werd het (vroeg-christelijke) TS met radstempelmotieven versierd. Deze motieven waren vaak opgebouwd uit Christelijke symbolen. Terra sigillata wordt ook wel Zuidgallische sigillata genoemd.
- Torhouts aardewerk: Aardewerk uit de Westvlaamse stad Torhout. Het werd geproduceerd vanaf de 1e helft van de 16e eeuw en werd gekenmerkt door het gebruik van geelgroen en bruin glazuur.
- Vlaams aardewerk: Aardewerk uit de (grote) Vlaamse steden, maar het werd ook wel op andere plekken gemaakt, onder andere in het Nederlandse kustgebied, Frankrijk, Denemarken en Engeland. Het is Middeleeuws draaischijfaardewerk. Te dateren: ongeveer 1250-1350. Het zijn meestal kannen van roodbakkende klei die versierd zijn met glazuur, appliques, radstempelmotieven en dergelijke. Het wordt ook wel hoogversierd aardewerk genoemd. Het is luxeaardewerk en wordt bijna nooit in grote aantallen teruggevonden.
- Vroeg-Karolingisch gesmoord aardewerk: Draaischijfaardewerk uit het Nederlandse rivierengebied. Te dateren: ongeveer 700-800. Bijna altijd gaat het om grijze of zwarte, matig hard gebakken, tuitpotten. De versiering bestond uit radstempelmotieven, die er vaak 'primitief' uitzagen. Dit aardewerk wordt ook wel Maaslands aardewerk genoemd.
- Wanfried aardewerk: zie bij Werra aardewerk.
- Werra aardewerk: Dit aardewerk is afkomstig uit het Hessische Werragebied, Duitsland. Te dateren: ongeveer 1575-1630. Kenmerkend voor Werra aardewerk is de ongeglazuurde onderkant en de fraaie versieringen aan de bovenzijde, die afgedekt werden met loodglazuur. De versiering bestond vaak uit gele slibtechniek die werd aangebracht op een groene of roodbruine achtergrond.
- Weser aardewerk: Zie Werra aardewerk, alleen komt dit aardewerk, zoals de naam al zegt, uit het gebied rond Weser. Verder is de omschrijving vrijwel identiek aan de vorige omschrijving. De enige uitzondering is dat er bij Weser aardewerk ook soms radstempelversieringen voorkomen.