Iedereen kent wel de pijpekoppen die soms op akkers liggen. Tom van Baar heeft hier een artikeltje
over geschreven in het jaarboek van de Historische stichting "de Cromme Leeck" te Wognum
Hij stelde dat artikel belangeloos beschikbaar voor publicatie op de homepage, waarvoor hartelijk dank!
Voor foto's van de mooiste pijpekoppen, zie: Het Europese pijpen-prentenboek
ISBN: 90-70358-01-8
De kleipijp.
Inleiding:
Als kleine jongen vond ik het prachtig om lekker door mijn vaders' tuin te struinen en alles wat, in mijn ogen, maar een bijzondere vorm had op te rapen en mee te nemen. Steentjes, knikkers, scherven, af en toe een pijpekop of , nog zeldzamer, een muntje en noem maar op. Mijn moeder was er vast niet blij mee.
Het duurde echter niet lang of de pijpekoppen en -stelen, kalkpijpen noemden we ze toen, vond ik niet interessant genoeg meer om op te rapen. Daarvan lagen er zoveel dat het té gewoon werd. Een pijp was gewoon maar een pijp tenslotte.
Jaren later hernieuwde mijn belangstelling zich. Niet voor duur antiek maar meer voor de gewone gebruiksvoorwerpen die in ieder huishouden voorkwamen. Daarbij heb ik een voorkeur voor alles wat overduidelijk met de hand gemaakt is.
Zo heb ik een 15-tal vingerhoeden waarvan er werkelijk geen twee gelijk zijn. Aan sommige kun je nog precies zien hoe de maker een plaatje metaal heeft "rondgeklopt" en gesmeed tot een vingerhoed.
Sommige stukken aardewerk zijn versierd door middel van vingerafdrukken waarbij je zelfs de nagel van de maker ziet en voelt. Je kunt je eigen vinger er zo in leggen en je voelt je 2, 3 of 4 eeuwen terug in de tijd geplaatst.
In veel gevallen blijft de ouderdom van de "vondst" daarbij echter onbekend.
Door een toeval las ik toen een keer het boekwerkje "pijpelogie" waarin in kort bestek de geschiedenis van de Nederlandse pijp wordt beschreven. In dit boekje werd beschreven dat de pijpen op grond van uiterlijke kenmerken, met name de afmetingen, tamelijk nauwkeurig op afkomst en ouderdom konden worden gedetermineerd. Dat betekende dat niet alleen de ouderdom van de pijp zelf kon worden vastgesteld maar in bepaalde situaties ook van datgene wat in de buurt van de pijp (en dus tot dezelfde bodemvondst behorend) gevonden werd.
Vanaf dat moment besloot ik alles wat ik tegenkwam weer te gaan bewaren. Tegenwoordig geheel tot genoegen van mijn vrouw.
Nu ga ik er vanuit dat de meesten onder U het fenomeen pijpekop (ik weiger het pijpenkop te noemen) wel kennen. Wie heeft er tenslotte nooit een gevonden. Het leek me daarom leuk om de geschiedenis van de Nederlands Kleipijp in vogelvlucht aan U te presenteren. Daar waar mogelijk voeg ik voorbeelden uit de West-Friese bodem toe.
Oorsprong van het roken en van de pijp:
Historie:
Met een kleine variatie op een bekend gezegde zouden we heel goed kunnen spreken over "de pijp van Columbus". De eerste Westerse kennismaking met het roken vond namelijk plaats in Amerika (Virginia). De indianen rookten de gedroogde tabaksbladeren in handgemaakte houten pijpen.
De zeelieden namen deze gewoonte al spoedig over. Op de lange zeereizen werd de honger stillende werking van het roken al snel gewaardeerd. Via de zeevaart werd het roken geïntroduceerd in de Europese havensteden. Vast staat dat in de tweede helft van de 16e eeuw het fenomeen roken bekend was in steden als Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. De oudst bekende schriftelijke vermelding stamt uit Enkhuizen, waar het "roken op kerkelijke hoogtijdagen" werd verboden.
Met de verbreiding van het pijproken ontstond o.a. in Nederland een bloeiende pijpnijverheid. In tegenstelling tot de houten Indiaanse pijp werd in Europa gewerkt met witbakkende klei als grondstof. Vanaf ongeveer 1600 ontstaan overal pijpmakerijen. De benodigde klei wordt in steeds grotere hoeveelheden ingevoerd vanuit omringende landen.
De grotere steden stonden (net als nu nog vaak) tolerant ten opzichte van nieuwe gewoonten. Roken werd in eerste instantie in Amsterdam dan ook snel geaccepteerd, veel sneller als op het platteland. De snelle groei van de Amsterdamse bevolking zorgde er tevens voor dat de produktie van, en de handel in, rookartikelen van groot economisch belang werd. Amsterdam diende daarbij als toevluchtsoord voor de eerste generatie pijpmakers die uit Engeland kwam. De fabrikage van pijpen werd al snel een echte vorm van industrie. De toenmalige seriematige produktie, met specialisten voor elke stap in het fabrikageproces, kende grote overeenkomsten met het nu zo verafschuwde lopende-band-werk.
Het pijpmaken nam in die tijd in Amsterdam zo'n vlucht dat er zelfs een periode een wekelijkse pijpenmarkt werd gehouden. Er bestaan dan, alleen in Amsterdam zelf al, inmiddels tientallen pijpmakerijen.
Het succes van de pijp zorgt er voor dat ook in andere steden pijpnijverheid ontstaat. Het meest succesvol is daarin Gouda. Daar heeft men namelijk veel meer oog voor de kwaliteit en het uiterlijk van de pijp. Mede als gevolg van de Hollandse welvaart is er steeds meer aandacht voor de pijp als modeartikel.
Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat Amsterdam de toppositie kwijtraakt en niet meer herovert. Ondanks de belemmeringen die men de Goudse pijpmakers oplegt (heffen van belasting bij verkoop op de Amsterdamse markt) neemt Gouda de leidende rol over. Men sticht daar een eigen pijpenmarkt en houdt de koppositie vast tot ongeveer 1750.
Daarna komt de klad erin. Niet alleen wordt de produktie te duur (arbeidstijdverkorting en loonstijging); ook krijgt de consument meer interesse voor snuiftabak, de sigaar en later ook de sigaret. De pijp neemt met het ingaan van de 20e eeuw een zeer bescheiden minderheidspositie in. Als dan tenslotte ook de veel duurzamere houten pijp zijn intrede doet is het definitief gedaan. Het maken van kleipijpen gebeurt nu alleen nog heel kleinschalig als toeristische attractie.
De pijp:
De terminologie:
Het pijpmakersgilde ontwikkelt een groot aantal eigen benamingen voor de onderdelen van de pijp. De belangrijkste laat ik zien in onderstaand plaatje:
Het fabrikageproces:
Het basismateriaal werd gevormd door zgn. witbakkende klei die wordt ingevoerd vanuit Engeland, Duitsland en België. Deze klei onderging een aantal specifieke handelingen (verontreinigingen eruit, malen, laten besterven) alvorens hij geschikt was om te verwerken.
De tweede stap werd uitgevoerd door de "roller". Deze persoon rolde met de hand de juiste hoeveelheid klei tot een sliert van juiste dikte met een soort prop aan het eind. Na enkele dagen aanstijven was dit halffabrikaat geschikt voor de volgende verwerkingsstap.
Deze derde stap bestond uit het rijgen van een ijzerdraadje door de sliert, het toekomstige rookkanaal, en het plaatsen van het geheel in een metalen pijpmal die in een soort bankschroef werd geplaatst. Tenslotte werd met een persvorm de holte van de pijpekop er in geperst. De aldus geperste pijp heeft zijn grove vorm gekregen.
De vierde stap in het proces werd veelal door vrouwen uitgevoerd. Oneffenheden werden weggewerkt en eventueel werd de pijp voorzien van een stempeltje of kartelrand. Als het om luxe pijpen ging werden ze hier ook nog gepolijst.
De volgende stap bestond uit het bakken van de pijpen. Veelal gebeurde dit bij pottenbakkers omdat die over de kennis en de zeer prijzige ovenfaciliteiten beschikten.
Tenslotte werden de pijpen verpakt. Dit gebeurde meestal per gros en in papieren wikkels met stempel van de maker erop.
De verdiensten van de pijpmakers waren o.a. afhankelijk van de produktieaantallen, de meer of minder complexe taak in het proces, de lengte van de steel van de pijp alsmede de kwaliteit van de pijp. De "goede" pijpmakers streefden behalve naar een fraai uiterlijk ook altijd naar zo dun mogelijke ketelwanden en een zo lang mogelijke steel.
De vorm van de pijp:
De vorm van de pijp is door de jaren heen steeds afhankelijk geweest van een aantal faktoren. Hij wordt o.a bepaald door de vaardigheid van de maker, de prijs van de tabak maar ook de mode. Als gevolg hiervan is de vorm steeds aan veranderingen onderhevig.
Het eerste type is het type met de zgn. conische kop. Het werd geproduceerd vanaf ongeveer 1600 tot 1670. Het betreft over het algemeen eenvoudiger modellen. Soms is een merkteken van de maker aangebracht of een eenvoudige versiering in de vorm van een roos aan de zijkant van de ketel.
Pijpen uit de pijpmakerijen van Hoorn en Enkhuizen kenmerken zich vaak door de extra dikke ketel, zgn dubbel-conisch.
Vanaf ongeveer 1670 komt het tweede model op. Het zgn. trechtermodel.
Vanaf 1710 tot 1870 worden de meeste pijpen volgens het ovale model gemaakt. In aantal geproduceerde pijpen is dit veruit de populairste.
Vanaf 1720 tot 1880 wordt de zgn. kromkop geproduceerd
In dezelfde periode is er ook een bescheiden markt voor de zgn. hielloze kop.
Versieringen en merken:
De hielmerken:
Naarmate de vaardigheden van de makers toenemen en de markt kwaliteit meer gaat waarderen ontstaat er een behoefte om de pijpen van een eigen merkteken te voorzien. In eerste instantie betreft het vaak een eenvoudig figuur aangebracht onder op de hiel van de pijp. Later ontwikkelt men echte stempeltjes met daarin de initialen van de maker dan wel een afbeelding van bijv. een roos of een weegschaal. Soms wordt er boven de initialen ook een kroontje afgebeeld. Van sommige merktekens is bekend van welke maker ze afkomstig zijn: Bijv. EB = Evert Bird, RB = Robbert Bon en de molen en het klaverblad zijn afkomstig van J. Danens uit Leiden.
In eerste instantie volstond men met maximaal 2 letters. Toen de combinaties uitgeput raakten zocht men naar alternatieven. Die werden gevonden in het gebruik van 3 of soms wel 4 letters of ook wel uit cijfercombinaties.
Er ontstond al snel een soort merkentrouw van pijphandelaren en pijprokers. Sommige gewilde merken werden dan ook al snel verhuurd of verkocht dan wel nagemaakt
De officiële gilden (met name in Gouda en Amsterdam) hielden daarom een registratie bij van merken en de eigenaren daarvan. Er werd regelmatig door een vertegenwoordiger van het gilde gecontroleerd of pijpmakers zich niet schuldig maakten aan het gebruik van merken die aan een collega toebehoorden. Uiteraard werkte dit alleen in steden die onder de jurisdictie van "Holland" vielen. Elders in het land, maar ook in het buitenland, werden de populaire merken in grote aantallen nagemaakt.
Gouda deed nog een extra poging om in ieder geval binnen Holland herkenbaar te blijven door bij de beste kwaliteit pijpen ("de porceleijene pijpen"), de hiel aan de zijkant ook nog eens te voorzien van een afdruk van het wapen van Gouda. De mindere kwaliteiten kregen boven het wapen de letter "S" ("slegte") toegevoegd. Helaas voor Gouda werd ook dit kenmerk buiten Holland naar hartelust nagemaakt.
Hielmerk: LK met kroon
Hielmerk: MG met kroon
Hielmerk: Spelend kind
De ketelmerken:
Deze manier van versieren vond grofweg plaats in de periode 1725 tot 1825.
Vooral de roos is door de jaren heen populair gebleken. Over het algemeen werden deze versieringen niet toegepast op de duurdere pijpen omdat het reliëf het polijsten zeer bemoeilijkte.
Ketelmerk Laars met kroon
Ketelversiering bloemmotief
Ketelversiering voorzijde van ontploffend schip van Speijk
Ketelversiering keerzijde van Speijk
De steelmerken:
Dit soort versieringen is tamelijk schaars. Denk je eens in, wat het kost om een edelsmid hiervoor de mallen te laten maken. Ook al komt de steelversiering in aantallen weinig voor, het aantal variëteiten is onverwacht groot. De steel werd gebruikt om namen op af te drukken maar er zijn ook voorbeelden bekend van echte reclameboodschappen. Tenslotte komen bloem- en dierfiguren voor.
Een mooi voorbeeld hiervan is de zgn. Jonaspijp (zie afbeelding van de steelversiering). De steel stelt hier de vis voor terwijl op de ketel het gezicht van de nog net niet verorberde Jonas prijkt.
Dit model werd voornamelijk gemaakt in de 17e eeuw. Het was in het bijzonder populair onder zeelui. De pijp stond hier symbool voor de hoop op een behouden vaart.
Een practisch voordeel van deze pijp was dat de steel een goede grip bood omdat hij minder glad was. In Hoorn geproduceerde pijpen van dit type kenmerken zich soms door het gebruik van groen of bruin loodglazuur als extra versiering.
Versierde steel van zgn. Jonaspijp
Het dateren van kleipijpen:
Zoals ik al eerder aangaf is de kleipijp op het eerste gezicht een dankbaar onderwerp om op relatief eenvoudige wijze de ouderdom van de pijp zelf, en eventueel van de bodemvondst waartoe hij behoort, te bepalen. Immers ze worden in grote aantallen gevonden (één van de eerste wegwerpartikelen !), de vorm van de pijp heeft in de loop der tijd een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt en last but not least er is veel studie naar gedaan.
Om met dat laatste te beginnen. Er is inderdaad veel studie naar gedaan; in binnen- en in buitenland. In de meeste gevallen werd daarbij gekozen voor een wiskundige benadering. De verschillende vormen en maten van de pijp, die gemiddeld genomen steeds toenamen als gevolg van de mode en de goedkopere tabak, zijn verwerkt in diverse grafieken en computermodellen. Onderling bestrijden de geleerden vervolgens de juistheid van elkaars modellen. Helaas!
De vorm van de pijp biedt wat meer aanknopingspunten. Over het algemeen staat redelijk vast vanaf wanneer bepaalde modellen voor het eerst gemaakt werden. Probleem is echter dat het in zwang raken van een nieuw model niet meteen het einde van de oude modellen betekende. Integendeel de dure mallen bleven vaak lang (soms meerdere generaties) in gebruik en werden in bepaalde gevallen ook verkocht. De verschillende hierboven genoemde decoraties van de pijp bieden vaak nog de meeste houvast. De gevallen met een jaartal, de naam of het kenmerk van de maker maken soms een tamelijk precieze determinatie mogelijk. Met name het gebruik van de Goudse pijpmerken is goed beschreven.
Schrijver/onderzoeker Duco (zie geraadpleegde bronnen) beschrijft zijn zgn. deductieve methode. Aan de hand van zoveel mogelijk kenmerken van de pijp bepaalt hij, per kenmerk, in welke tijdsperiode de pijp in ieder geval niet thuishoort. Wat overblijft is in het gunstigste geval een periode van 5 á 10 jaar waarin de produktie vermoedelijk heeft plaatsgevonden. Preciezere determinaties behoren tot nu toe tot de uitzonderingen.
Feit is gelukkig dat er nog voortdurend kennis wordt vergaard als gevolg van studies en nieuwe bodemvondsten. Hoe meer kennis er aldus beschikbaar komt hoe beter en gefundeerder er ook gedetermineerd kan worden. Voor mij blijft echter de wijsheid "hoe meer je meent te weten, hoe meer je beseft niet te weten" voorlopig overeind. Maar daarom blijft het ook zo leuk.
Geraadpleegde bronnen:
De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren. D.H. Duco.
Opgravingen in Amsterdam. J. Baart
Merken van Goudse pijpenmakers. D.H. Duco
Pijpelogie. F.H.W. Friederich
Uitgebreidere informatie ook verkrijgbaar via:
Het Pijpenkabinet
Prinsengracht 488
Amsterdam
020-4211779
Geopend woensdag t/m zaterdag en op afspraak.